
Als mannen ziek zijn
De wereld vergaat. De man heeft de griep. Het is een hele bijzondere griep. Het is soort griep waar geen enkele vorm van koorts of verhoging mee gemoeid is. Geen misselijkheid, geen vermoeidheid, geen spierpijn, geen diarree noch een verminderde eetlust. Er wordt hierbij ook niet gevomeerd. Wel is het een griep die je minstens 15 keer per dag laat niezen en die – och hemel – garant staat voor een enorme loopneus. Erg toch. De gemiddelde moeder noemt dat hooguit een bescheiden verkoudheid, maar zo niet de man, die heeft heus griep.
‘Schat, ik heb de griep.’ Ik hoor het hem nog zeggen om 05.30 terwijl ik de wekker net had uitgegooid. ‘Okay lief, ik ga vast de hond uitlaten, zet ik tissues voor je neer en kan ik verder nog iets doen voordat ik naar de zaak ga?’ En toen…
- Wil je het raam dichtdoen? Het is zo koud in de kamer.
- Wil je tegen Trees (onze hulp) zeggen dat ik op bed lig en dat ze niet komt stofzuigen.
- Wel de deur dichtdoen dan, hè?
- Wil je de afstandbediening even naast me neerleggen, dan kan ik zo TV kijken.
- Zet ook de TV dan even op stand-by.
- Heb je al thee gezet? Met een beetje honing graag, zooo’n pijn in mijn keel.
- Liggen hier nog ergens Advilletjes?
- O lieverd, mag ik er dan ook nog een glaasje water bij?
- Wil je nog even mijn kleding op de kachel hangen, dan zijn ze niet zo koud als ik me toch aan ga kleden.
- Uhm, stukje brood misschien voor straks? Lekker, met pindakaas. Wel die van dat ene merk, die andere is met stukjes noot. Daar moet ik nu even niet aan denken, hoor.
‘Tuurlijk, verder nog iets van je gading, lief?’
‘Nou, kusje nog?’
‘Gaat niet schat, sorry. Griep is immers erg besmettelijk.’
Bij thuiskomst ligt manlief op de bank. Met een deken tot over zijn oren en zijn ogen op stand ‘zielig’. Overigens in een temperatuur waarbij een hoogbejaarde met een indrukwekkende snelheid op zoek zou gaan maar frisse lucht. Ik baan mij een weg door de vol gesnoten zakdoekjes, verpakkingen van chocoladerepen, Sultana’s, bananenschillen (hé, gezond!), magnetronmenu’s, lege colaflesjes en ongebruikte pijnstillers en vraag hem hoe het nu gaat. ‘Gaat wel, hoor. Wel een beetje hoofdpijn en een droge keel’.
‘Zal ik even een raampje openzetten?’
‘Nee doe maar niet, is zo koud’.
‘Als het zo koud is, trek dan iets meer aan dan alleen je oude onderbroek. Sokken doen ook al wonderen en wat dacht je van een trui? Het is immers winter. Zal ik ze weer even van de kachel halen, anders’
Hij kreunt tijdens het zappen iets onverstaanbaars.
‘Zal ik even de dokter voor je bellen? Het gaat zo slecht met je. En je hebt geen koorts, je eet gewoon, dat eten houd je vervolgens ook keurig binnen. Je moet welhaast iets heel engs onder de leden hebben, hoor. Een of andere exotische ziekte. Heb je eigenlijk al een testament? Welke liedjes wil je horen? En zeg, schat, wie moet ik uitnodigen?
‘Jahaaaa, ik ga maandag wel weer werken. Mag ik nou gewoon even een dagje zielig zijn?’